8 oktober 2015
Met ingang van 1 juli 2011 is de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen gewijzigd. De wijzigingen hebben betrekking op de rechtsbescherming van belastingplichtigen in relatie tot de administratie- en informatieplicht en controlehandelingen van de Belastingdienst. Bij deze wijziging is de zogenaamde informatiebeschikking ingevoerd. Dat is een beschikking waarmee de inspecteur vaststelt dat niet of niet volledig aan de informatie- of administratieverplichtingen is voldaan. De informatiebeschikking is voor bezwaar vatbaar. Sinds de wetswijziging is voor omkering en verzwaring van de bewijslast nodig dat de vereiste aangifte niet is gedaan of dat er een onherroepelijk geworden informatiebeschikking is. Er is geen overgangsrecht getroffen. Dat betekent dat voor iedere uitspraak op bezwaar die is gedaan vanaf 1 juli 2011 geldt dat aan een van beide voorwaarden moet zijn voldaan wil de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast kunnen worden toegepast. Niet van belang is of de belastingaanslag voor 1 juli 2011 is opgelegd.
In zaken waarin de inspecteur vóór 1 juli 2011 uitspraak op bezwaar heeft gedaan, is er uiteraard geen informatiebeschikking. Zou het beginsel van onmiddellijke werking strikt worden toegepast, dan zou dat in deze gevallen betekenen dat in beroep of hoger beroep omkering en verzwaring van de bewijslast niet mogelijk is tenzij niet de vereiste aangifte is gedaan. Volgens de Hoge Raad is er geen aanwijzing dat de wetgever dit ongerijmde gevolg heeft voorzien en aanvaard. Dat betekent dat de rechter moet beoordelen of de inspecteur bij zijn vóór 1 juli 2011 gedane uitspraak op bezwaar diende uit te gaan van de destijds geldende bepalingen van de AWR. De vanaf 1 juli 2011 in de AWR opgenomen eis van een informatiebeschikking kan niet worden gesteld indien het (hoger) beroep is gericht tegen een uitspraak op bezwaar die is gedaan voor 1 juli 2011.