10 maart 2016
Bij de uitkering van dividend door een Nederlandse vennootschap moet 15% dividendbelasting worden ingehouden. De dividendbelasting wordt voor particuliere aandeelhouders verrekend met de inkomstenbelasting. Vennootschappen kunnen de ingehouden dividendbelasting verrekenen met de vennootschapsbelasting. Voor buitenlandse aandeelhouders is verrekening van Nederlandse dividendbelasting niet altijd mogelijk. De Hoge Raad heeft prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU gesteld. Na beantwoording van deze vragen moest de Hoge Raad nog beslissen in twee zaken betreffende particuliere in het buitenland wonende aandeelhouders.
Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een belemmering van het kapitaalverkeer moet worden nagegaan of de inhouding van dividendbelasting tot gevolg heeft dat een buitenlandse aandeelhouder in Nederland zwaarder wordt belast dan een ingezeten aandeelhouder. Voor de vergelijking van de belastingdruk moet als referentietijdvak een kalenderjaar worden genomen. Verder geldt als forfaitaire belastinggrondslag de waarde van alle aandelen in Nederlandse vennootschappen, verminderd met het heffingvrije vermogen. Over dat bedrag wordt de inkomstenbelasting van box 3 berekend. Als de ingehouden dividendbelasting hoger is dan de berekende inkomstenbelasting in box 3, moet het verschil worden teruggegeven aan de buitenlandse particuliere aandeelhouder.
De eerste buitenlandse aandeelhouder had in 2007 Nederlandse aandelen met een waarde van € 169.146. Het door hem in 2007 ontvangen dividend op Nederlandse aandelen bedroeg € 4.852, waarop € 729 aan dividendbelasting is ingehouden. Een inwoner van Nederland zou over de waarde van de aandelen na vermindering met het heffingvrije vermogen € 1.789 aan inkomstenbelasting verschuldigd zijn. Dit betekent dat de belastingdruk voor de buitenlandse aandeelhouder lager was dan de definitieve belastingdruk voor een inwoner van Nederland. De Hoge Raad stelt vast dat er in dit geval geen sprake was van een schending van de vrijheid van kapitaalverkeer.
De tweede buitenlandse aandeelhouder had in 2007 certificaten van aandelen met een waarde van € 1.298.245. In dat jaar ontving hij in totaal € 107.372 aan dividend, waarop € 16.106 aan dividendbelasting is ingehouden. Een inwoner van Nederland zou over de waarde van de aandelen na vermindering met het heffingvrije vermogen € 15.338 aan inkomstenbelasting verschuldigd zijn. De in het buitenland wonende aandeelhouder had € 768 meer dividendbelasting betaald dan een in Nederland wonende aandeelhouder aan inkomstenbelasting verschuldigd zou zijn geweest. Daarmee was in dit geval sprake van een schending van de vrijheid van kapitaalverkeer. De aandeelhouder had recht op een teruggaaf van ingehouden dividendbelasting voor een bedrag van € 768.